
Jurisprudentie
BI9950
Datum uitspraak2009-06-17
Datum gepubliceerd2009-07-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/8619
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/8619
Statusgepubliceerd
Indicatie
Dat het strafbare feit zich heeft voorgedaan als gevolg van priveomstandigheden is niet van doorslaggevend belang.
Verweerder heeft in redelijkheid het belang dat wordt gediend met weigering van afgifte van de VOG zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiser om werkzaam te kunnen zijn in de door hem geambieerde functie.
Dat verweerder na het bestreden besluit op vergelijkbare aanvragen van eiser - volgens verweerder ten onrechte - positief heeft beslist, leidt er niet toe dat de bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering onrechtmatig is.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/8619 BESLU
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[eiser], wonende te [plaats],
vertegenwoordigd door mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te Den Haag,
en
de minister van Justitie, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Bij besluit van 7 augustus 2008 heeft verweerder de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) aan eiser geweigerd.
Bij besluit van 6 november 2008 heeft verweerder het door eiser daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 1 december 2008 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 19 januari 2009 een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 14 mei 2009 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A]
Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder gelegenheid te geven inlichtingen te geven waarom hij aan eiser onlangs twee VOGs voor vergelijkbare werkzaamheden heeft afgegeven.
Na ontvangst van de inlichtingen van verweerder, heeft eiser een reactie ingezonden.
Op grond van de door partijen verleende toestemming heeft de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:57 van de Awb op 9 juni 2009 gesloten
II OVERWEGINGEN
1. Eiser heeft op 20 mei 2008 om afgifte van een VOG verzocht ten behoeve van de functie van activiteitenbegeleider bij Stichting de Bruggen te Zwammerdam.
2. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De VOG bevat geen andere mededelingen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
3. Bij de beoordeling van het risico voor de samenleving past de minister de Beleidsregels VOG-NP-RP 2008 voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een VOG van natuurlijke personen en rechtspersonen (hierna: de Beleidsregels) toe, vastgesteld bij besluit van de minister van 1 april 2008 (Stcrt. 2008, 119).
Ingevolge paragraaf 3 wordt een VOG zonder meer afgegeven indien de aanvrager vier jaar voorafgaand aan het moment van toetsing (datum beoordeling van de aanvraag) niet voorkomt in de justitiële documentatie. Of sprake is van relevante antecedenten wordt onder meer bepaald door de relatie tussen de strafbare feiten en de functie/taak/opdracht die door de betrokkene vervuld gaat worden.
Ingevolge paragraaf 3.2 en 3.3 spelen bij de beoordeling het objectieve en het subjectieve criterium een rol en wordt als basis van beide criteria uitgegaan van de gegevens uit de justitiële documentatie.
In paragraaf 3.2 zijn de objectieve criteria neergelegd waaraan voldaan moet zijn wanneer het voornemen bestaat een VOG te weigeren. De afgifte van een VOG wordt geweigerd indien in het justitiële documentatieregister met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, een belemmering kan vormen voor een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd.
In paragraaf 3.3 zijn de subjectieve criteria neergelegd. Andere omstandigheden die in dat kader meegewogen worden, zijn de leeftijd van de aanvrager en diens burgerlijke staat, de leeftijd van de aanvrager ten tijde van het plegen van het strafbare feit, de zwaarte van het delict (misdrijf of overtreding), de wijze waarop de strafzaak is afgedaan (bijvoorbeeld veroordeling, voorwaardelijke straf, boete, ontslag van alle rechtsvervolging en soort sepot), de vraag of recidive waarschijnlijk is, de hoeveelheid antecedenten en het tijdsverloop sinds het antecedent. De omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden zijn alleen relevant indien niet tot een goede oordeelsvorming kan worden gekomen en twijfel bestaat over de vraag of een VOG kan worden afgegeven. De minister komt pas tot zijn definitieve oordeel nadat ook de belangen van betrokkene bij de afweging zijn meegenomen.
4. Op de door eiser ingediende aanvraag is het specifieke screeningsprofiel voor de gezondheidszorg en het welzijn van mens en dier van toepassing. Onder dit screeningsprofiel vallen onder andere de beroepen arts, tandarts, verpleegkundige, verloskundige, dierenarts, apotheker, paramedici en thuiszorg. In dit screeningsprofiel staat onder meer het volgende. Alle personen in deze functies hebben onder andere als kenmerk dat zij belast zijn met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van mens en dier in het algemeen. Sommigen, zoals verpleegkundigen, zijn specifiek belast met de zorg van personen die in een afhankelijkheidssituatie verkeren, met de mogelijkheid van een één op één relatie, waarbij sprake is van een (tijdelijke) afhankelijkheid. Bij het belast zijn met de zorg voor mens en dier in het algemeen en specifiek met de zorg voor minderjarigen, waarbij de mogelijkheid aanwezig is van een één op één relatie met (tijdelijke) afhankelijkheid, bestaat er onder andere het gevaar van zedendelicten door machtsmisbruik.
5. Verweerder heeft aan de in bezwaar gehandhaafde weigering van de afgifte van de VOG ten grondslag gelegd dat eiser op 9 juli 2007 is veroordeeld wegens overtreding van artikel 285b, eerste lid , van het Wetboek van Strafrecht (stalking) tot 4 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarde dat eiser zicht dient te gedragen naar aanwijzingen van de hulpverlenende instelling.
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat het strafbare feit niet relevant is voor de functie die hij wil gaan bekleden, omdat hij feitelijk werkzaam is als begeleider/chauffeur van de personen. Op grond van de subjectieve criteria had de belangenafweging in het voordeel van eiser dienen uit te vallen. Het delict betrof immers enkel zijn ex-partner. Eiser heeft ter zitting twee recent aan hem verstrekte VOGs overgelegd voor vergelijkbare werkzaamheden. Hij stelt zich op het standpunt dat het belang bij het onderhavige beroep er onder meer in is gelegen dat hij er op mag rekenen dat verweerder thans een VOG voor werkzaamheden als omschreven in zijn aanvraag van 20 mei 2008 niet mag weigeren.
7. De door verweerder gehanteerde Beleidsregels zijn naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het door eiser gepleegde delict, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, een belemmering kan vormen voor een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, zodat aan het objectieve criterium is voldaan.
Als assistent-activiteitenbegeleider werkt eiser te midden van bewoners van de zorginstelling en is hij ook in het geval hij fungeert als chauffeur belast met de zorg voor de veiligheid en het welzijn voor de aan zijn zorg toevertrouwde personen. In die functie kan er sprake zijn van een één-op-één relatie, waarbij er mogelijk sprake kan zijn van (tijdelijke) afhankelijkheid.
8. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 januari 2007(LJN: AZ5490) overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat het strafbare feit zich heeft voorgedaan als gevolg van privé-omstandigheden niet van doorslaggevend belang is. Verweerder heeft in redelijkheid het belang dat wordt gediend met weigering van de afgifte van de VOG zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiser om werkzaam te kunnen zijn in de door hem geambieerde functie.
9. Betreffende de twee, recent aan eiser afgegeven VOGs voor vergelijkbare werkzaamheden, verklaart verweerder in zijn reactie van 19 mei 2009 dat die ten onrechte zijn afgegeven. Zoals hiervoor is overwogen is het in beroep bestreden besluit genomen overeenkomstig het bestendig gevoerde beleid. Eiser heeft voorafgaande aan de totstandkoming van het bestreden besluit geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan verweerder in redelijkheid niet aan zijn beleidsbepaling heeft mogen vasthouden. Dat verweerder na het bestreden besluit op vergelijkbare aanvragen van eiser - volgens de verklaring van verweerder ten onrechte - positief heeft beslist, leidt er niet toe dat de bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering onrechtmatig is. Het standpunt van eiser dat verweerder op een nieuwe aanvraag voor werkzaamheden als omschreven in zijn aanvraag van 20 mei 2008 niet afwijzend zou mogen beslissen, valt buiten de grenzen van dit geschil en blijft daarom onbesproken.
10. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
11. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
III BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.P. Kleijn, mr. C. Fetter en mr. L. Koper, in tegenwoordigheid van de griffier K. de Haan.
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.